Een prettig gesprek met een atheïst.

Silva Ducis, een gezellig café aan de Parade in de hertogstad, schuin tegenover de Sint Jan, op een zonnige namiddag.  Daar zitten we dan: Johan, de rationele betweter, de man die deugt en tegelijk ongemanierd is. Hij is van mening dat de Bijbel een sprookjesboek is, dat geloof nergens op gebaseerd is. Hij brengt de tijd liever door met bluesmuziek. Naast hem ben ik aangeschoven. Johan drinkt koffie, voor mij staat een prachtige Trappist dubbel.

RM: Op je gezondheid! Op God en op goed bier!

Johan: (grijnzend, tikt zijn koffiekop tegen mijn glas) Op het bier wil ik best drinken, maar laten we God erbuiten laten. Die heeft deze Trappist niet gebrouwen, hoor. Monniken misschien, maar niet Onze Lieve Heer zelf.

RM: Toch wel, op een bepaalde manier. Uiteindelijk heeft Hij gerst en water gemaakt, en zelfs de brouwer die het recept bedacht. Zonder God geen bier, geen café, geen gesprek tussen ons tweeën.

Johan: Haha, dat is wel een heel creatieve manier om God toch stiekem overal de eer voor te geven. Straks zeg je nog: als er geen God bestond, zouden er geen atheïsten zijn.

RM: Dat is ook zo. Ik meen het echt. Kijk, het feit dat jij jezelf atheïst noemt, betekent dat je je definitie ontleent aan iets dat je ontkent. Zonder een idee van God, waar zou je dàn niet in geloven?

Johan: Tja, ik zou mezelf misschien gewoon een vrijdenker noemen. Feit blijft: ik zie geen greintje bewijs voor het bestaan van een godheid. De wereld om ons heen functioneert prima zonder bovennatuurlijke aannames.

RM: Functioneert de wereld echt prima? Je kijkt naar deze werkelijkheid en ziet alleen een machine die loopt?

Johan: Ik zie een prachtig universum vol natuurwetten. Geen machine, eerder een groot kosmisch spel van oorzaak en gevolg. Geen aanwijzing dat er een regisseur of poppenspeler achter de schermen zit die de touwtjes in handen heeft.

RM: Maar ook een spel heeft spelregels. En regels veronderstellen een bedenker of op zn minst een scheidsrechter. De natuurwetten die jij roemt - zwaartekracht, lichtsnelheid, noem maar op - zijn opmerkelijk consistent, bijna alsof iemand het netjes zo heeft afgesteld.

Johan: (met een spottende glimlach) Zoals een keurig Zwitsers horloge, zeker? Luister, we hebben wetenschappers als Newton en Darwin gehad die lieten zien dat je geen bovennatuurlijk handje nodig hebt om orde uit chaos te krijgen.

RM: Orde uit chaos, zeg je? Wat een wonderlijk toeval! Je citeert de Bijbel. Nou ja, bijna dan Er moet licht zijn!” - en er wás licht. Alleen zeg jíj dat het licht vanzelf aanknipte zonder dat iemand bij de schakelaar omzette. Newton was overigens een gelovig man.

Johan: Wetenschap toont aan dat complexiteit kan ontstaan uit eenvoud. Evolutie bijvoorbeeld verklaart hoe het leven zich ontwikkeld heeft; daar is geen goddelijke interventie voor vereist.

RM: Ik heb nooit een slecht woord gezegd over echte wetenschap. Integendeel, ik bewonder haar. Een goede detective weet sporen te lezen. Elke echte wetenschapper is als een speurder die uitzoekt hoe de misdaad is gepleegd, of in dit geval wat er aan het ontstaan van alles vooraf gegaan is. Maar zelfs de beste detective beantwoordt slechts de vraag hoe iets is gebeurd, niet per se waarom.

Johan: (fronst) Waarom”,  bedoel je daarmee de oorzaak van ons bestaan? Daar moeten we misschien het toeval als antwoord accepteren. Niet bevredigend, maar wel eerlijk.

RM: Toeval als ultieme verklaring? Dat vind ík pas een sprookje. Je noemt mijn geloof een sprookje, maar gelóóft dat het grootste meesterwerk - het heelal en het leven zelf - zomaar per ongeluk is ontstaan. Dat is alsof je denkt dat er een explosie in een drukkerij plaatsvond en de rondvliegende letters toevallig een spannend verhaal vormden.

Johan: Nou, zo zou ik het niet stellen… Er is natuurlijke selectie aan het werk, geen blinde greep in bakken met letters. Maar goed, ik begrijp je punt: jij ziet bedoeling waar ik toeval zie.

RM: Yep. Ik zie bedoeling, ontwerp, een verhaal. Voor mij is de wereld als een boek vol betekenis, en een boek wijst op een auteur.

Johan: Interessant beeld, maar als de wereld een boek is, is het dan niet een nogal chaotisch verhaal? Sommige hoofdstukken zijn ronduit gruwelijk.

RM: En daar raken we een gevoelig hoofdstuk: het kwaad in de wereld, het lijden, al die gruwelen. Je hebt gelijk, dat is het moeilijkste deel van ons verhaal.

Johan: Inderdaad. Dáár zit ik altijd mee: als er een almachtige en goede God bestaat, waarom is er dan zoveel leed? Oorlogen, ziekte, onschuldigen die lijden. Dat lijkt me een sterke aanwijzing tégen een liefhebbende schepper.

RM: (peinzend starend in het donkerbruine bier) Het ís ook een kwellende vraag. Elke gelovige worstelt ermee, ik net zo goed. Maar laat me een gedachte met je delen: we noemen deze dingen ‘kwaad’ en ‘leed’, met andere woorden, we herkennen ze als dingen die niet zouden moeten zijn.

Johan: Uiteraard, omdat ze negatief zijn voor bewuste wezens zoals wij. Dat is een menselijke waardebeoordeling.

RM: Maar waarom voelen we zo sterk dat het niet hóórt? Als de wereld puur natuur is - alleen maar materie, neutraal en onverschillig - waarom zouden we ons dan verontwaardigd voelen over onrecht? Een steen stoort zich niet aan een andere steen die naar beneden rolt. Een tijger voelt geen moreel berouw als hij een hert verscheurt. Alleen wij, mensen, roepen ‘dit mag niet!’ Alsof ergens een hoger moraalwetboek bestaat dat overtreden is.

Johan: We hebben als denkende wezens empathie en verstand ontwikkeld – een besef dat we elkaar nodig hebben. Moraal is een sociaal contract, ingegeven door evolutie omdat samenwerken handig is. Daar heb je geen kosmische rechter voor nodig.

RM: Zeker, samenwerking is nuttig. Maar mensen prijzen juist vaak morele daden die niet nuttig zijn voor henzelf. En we keuren daden af, zelfs al komen de daders ermee weg. Het voelt soms echt alsof er een onzichtbare scheidsrechter is die fluit bij overtredingen, zelfs als er geen publiek is.

Johan: Je bedoelt geweten? Dat is gewoon iets dat ons brein voortbrengt, gevormd door miljoenen jaren evolutie.

RM: Misschien. Maar waarom bewonderen we iemand die het juiste doet tégen zijn eigenbelang in? En waarom walgen we van wreedheid, zelfs als de wrede sterk staat en wint? In de natuur geldt het recht van de sterkste, de ‘survival of the fittest’. Maarr is íets in ons dat schreeuwt dat goed en kwaad écht bestaan, niet louter als voorkeur of handig samenlevingscontract.

Johan: Toch blijft het probleem staan: als er een goede God is die al het kwaad háát, waarom grijpt Hij dan niet in? Waarom zoveel ellende toestaan door de geschiedenis heen?

RM: Ja, dat is de grote vraag. Misschien - zo stel ik me voor - omdat God geen marionettentheater wilde. Hij schiep wezens met een eigen wil, die het goede kunnen kiezen… of het kwade. Vrijheid is een riskant cadeau. Je kunt een kind een doos stiften geven om mooi mee te tekenen, maar hij kan er ook het behang mee bekladden.

Johan: Maar als dat kind vervolgens brand sticht, zou je toch ingrijpen?

RM: God hééft ingegrepen, zou een katholiek zeggen, door op een beslissend moment zélf het toneel te betreden in de persoon van Jezus. Niet om onze vrije wil af te pakken, maar om ons het ultieme Goede te laten zien, zelfs te midden van ons kwaad.

Johan: Dat klinkt mooi, maar ondertussen is de wereld nog steeds een bak ellende.

RM: Zeker. Het christelijke verhaal zegt dat de strijd nog gaande is. Kwaad is als een opstandeling: aanwezig, maar niet legitiem. Ik zie het zo: we noemen iets kwaad juist kwaad omdat we een besef hebben van een betere wereld, van een soort verloren paradijs op de achtergrond waartegen het kwaad afsteekt.

Johan: Je dicht de mensheid wel erg veel intuïtieve herinnering aan een paradijs toe, vind je niet?

RM: Misschien wel. Maar sta eens stil bij je eigen verontwaardiging. Jij gelooft niet in een hemel, en toch voel je dat er iets niet klopt aan de wereld. Alsof er iets gebroken is dat ooit heel geweest is en weer geheeld moet worden. Dat gevoel hebben gelovigen én ongelovigen. Vreemd, nietwaar? Heimwee hebben naar een thuis waarvan je beweert dat het nooit heeft bestaan.

Johan: (zwijgt, staart in zijn koffie) Hmm. Zo had ik het nog niet bekeken. We voelen inderdaad dat de wereld beter zou moeten zijn dan hij is.

RM: Precies. Dat morele heimwee is een oerinstinct, een aanwijzing. Net als een prachtig schilderij met een lelijke vlek: die vlek stoort ons omdat de rest van het schilderij duidelijk mooi bedoeld is.

Johan: Aardige metafoor. Maar vind je niet dat je hierin misschien wel erg veel leest? Je gebruikt veel beeldspraak en poëzie om iets te verklaren waarvoor simpelweg geen bewijs is.

RM: Maar misschien heeft de waarheid een poëtisch hart. Jij eist harde bewijzen, concrete feiten. Die zijn belangrijk, maar niet alles. Is er volgens jou dan niets dat je niet onder een microscoop kunt leggen, maar toch echt bestaat? Je kunt niet met microscoop de betekenis van een bluesnummer aantonen, en tóch heeft het betekenis.

Johan: We dwalen nu af. Ik begrijp je punt: de wetenschap is beperkt tot het meetbare. Maar het meetbare is nu eenmaal al wat we zeker hebben.

RM: Zijn we daar zo zeker van? Zelfs het vertrouwen van je eigen redenatie is uiteindelijk een sprong in het onbekende. Als ons denken louter een chemisch proces is in onze hersenen, waarom zou het ons dan ooit naar de waarheid leiden? We vertrouwen erop dat logica universeel geldt, dat 2+2 overal en altijd 4 is. Dat vergt eigenlijk al een vleugje geloof: een vertrouwen dat het universum rationeel en begrijpelijk is.

Johan: Maar dat is toch precies wat de wetenschap aantreft: een rationeel, consistent universum. Daar is geen geloof voor nodig, dat zien we gewoon.

RM: We zien het, ja, maar we hadden evengoed in een chaotisch universum zonder orde kunnen leven. Het is net of ons verstand als sleutel precies past op het slot van de werkelijkheid. Ik noem dat geen toeval, maar een wonderlijke afstemming tussen onze geest en een rationele schepping.

Johan: Of we zijn gewoon geëvolueerd om patronen te herkennen in een kosmos waar eigenlijk geen bedoeling achter zit, en noemen die illusies dan ‘rede’ of ‘ordening’.

RM: Je klinkt nu bijna als de man in het gekkenhuis die beweert dat alles een complot is tegen hem. Hij ziet overal patronen die er niet zijn en wijst elke andere verklaring af. Begrijp me niet verkeerd, ik wil je niet beledigen - je bent heel rationeel - maar een al te enge blik kan ons net zo goed opsluiten als waanzin.

Johan: (verontwaardigd) Wacht eens, hoor ik het goed? Je vergelijkt mijn atheïsme met krankzinnigheid?

RM: Helemaal niet. Ik zeg alleen: iemand die alléén nog gelooft wat hij in zijn kleine kamertje kan bewijzen, timmert de ramen van dat kamertje dicht. Alles klopt dan misschien binnen die vier muren, maar er komt geen frisse lucht meer in. Een beetje openheid voor het onbekende kan geen kwaad.

Johan: Verwondering heb ik ook wel, hoor. Als ik naar de sterrenhemel kijk, voel ik me onderdeel van iets groots. Maar niets zegt me dat dat ‘groots’ een wezen is of een bedoeling heeft. Het heelal is schitterend, ook zónder God.

RM: De sterrenhemel ís schitterend, daarover zijn we het eens. Alleen zie ik er misschien een kunstwerk in, waar jij alleen de verf en het doek ziet. Het geeft mij zowel troost als vreugde om in die fonkelende kosmos de handtekening van een Maker te lezen.

Johan: Troost, ja. Ik denk dat dáár veel religie uit geboren wordt: mensen zoeken houvast in de gedachte dat er Iemand is die over hen waakt, dat het uiteindelijk goed komt, dat lijden zin heeft… Emotioneel begrijpelijk. Maar is het wáár? Dat blijft mijn struikelblok.

RM: (zacht) Dat begrijp ik. Jij wil oprecht weten of het waar is. Ik ook. We verschillen alleen in wat we aannemelijk vinden. Jij verwerpt alles wat je niet kunt bewijzen; ik aanvaard dat sommige grote waarheden zich niet onder een microscoop laten leggen.

Johan: Zoals het bestaan van God.

RM: Precies. Als God bestaat, is Hij de bron van alles. Zoeken naar God met een verrekijker is als een personage in een roman die met een loep de auteur probeert te vinden door de letters op de pagina te bestuderen. Je zult de schrijver niet letterlijk aantreffen tussen de regels, tenzij hij zichzelf als karakter heeft opgevoerd. Christenen geloven dat dát gebeurd is, maar dat voert misschien te ver voor vanmiddag.

Johan: Mooie vergelijking, dat moet ik toegeven. Al ben ik als personage nog niet overtuigd dat er een Auteur is.

RM: Je bent een taaie scepticus, vriend, en dat kan ik waarderen. Je houdt me scherp.

Johan: Vertel eens eerlijk, bisschop, heb jij nooit getwijfeld? Je klinkt zo zeker van je zaak, en je blijft er vrolijk bij, bijna jaloersmakend. Maar heb je nooit momenten gekend dat je dacht: wat als het allemaal verbeelding is?

RM: (kijkt peinzend voor zich uit) Niet meer, eigenlijk. Ik ontdek meer en meer dat het geloofwaardig is. Het is wel nodig dat je je verstand blijft gebruiken. Ik ben ook maar een mens, geen heilige. Maar elke keer als ik bijna verzonk in zinloosheid, gebeurde er iets kleins - een grap van een vriend, het gekwetter van de vogels s ochtends, of gewoon de geur van spek bij het ontbijt - dat me herinnerde aan het simpele wonder van bestaan. Dan besefte ik weer: ondanks alle ellende is er zóveel dat mooi is, dat niet hoéft te bestaan en er toch is. Voor mij wijst dat alles uiteindelijk terug naar Iemand; ja, inderdaad met een hoofdletter.

Johan: Het aloude “er moet meer zijn tussen hemel en aarde”. Shakespeare had het er al over.

RM: Precies. Noem het hoop, noem het geloof. Voor mij voelt het als thuiskomen bij een waarheid die al die tijd zachtjes in mijn binnenste fluisterde. Ik heb die niet zelf bedacht. Het was er altijd al en ik heb het ontdekt. En ik zie mijn geloof ook niet als het einde van alle vragen, eerder als een avontuurlijke weg vol paradoxen en mysteries. Zoals een lantaarn die genoeg licht geeft om de weg te zien, maar de verte in duisternis laat, zodat elke bocht een verrassing blijft.

Johan: Je maakt er bijna poëzie van, bisschop. Ondanks mijn scepsis zie ik er wel iets moois in.

RM: Ach, uiteindelijk zou ik willen dat je niet alleen de schoonheid, maar ook de waarheid ervan ooit zult proeven. Maar dat is een pad dat ieder voor zich moet bewandelen.

Johan: Misschien, ooit. Voorlopig blijf ik liever bij de zekerheden van feiten en logica. Toch… je hebt me vanavond stof tot nadenken gegeven, dat moet ik toegeven.

RM: En jij mij ook! Je herinnert me eraan dat geloof niet vanzelfsprekend is en telkens opnieuw doordacht mag worden. Daar drink ik op.

Johan: Nou, prima, laten we nog één rondje nemen. Op vriendschap, dan maar?

RM: Op vriendschap. En op de waarheid. Proost. Ik houd alvast een plekje voor je vrij in de kerkbank, voor het geval dát.

Johan: (lachend) Altijd die laatste uitnodiging! Je geeft niet op, hè?

RM: Nooit. Het is te zeer de moeite waard! Ooit zul je misschien tot de vrolijke ontdekking komen dat het universum geen bij elkaar gewaaid toeval is, maar een hemels verhaal. Als dat gebeurt trakteer ik op een pint.

Johan: We zullen zien, mijn vriend. Tot die tijd blijf ik je kritische tegenstander. Met plezier overigens.

RM: En ik jouw paradoxale praatgenoot. Ook met genoegen.

 

+Rob Mutsaerts