Tap eens uit een ander vaatje

Onlangs werd ik gebeld door een journaliste. Onderwerp: de krimpende kerk. Die krimp zet nog wel even door. “Of ik dat jammer vond?” “Bestaat de Kerk over 25 jaar nog?” “Is dat erg voor de samenleving?”. Dat soort vragen.

Ik gaf zo mijn antwoorden. De journaliste meende uit mijn antwoorden te mogen opmaken dat ik van mening was dat het allemaal echt gebeurd is wat de evangelisten ons gemeld hebben over Jezus. Dat is inderdaad het geval. Dat vond ze heel raar. Ze meldde heel open dat ze in het geheel niet gelovig is en ook niets wist van het katholieke geloof (behalve dan dat pastoors niet mogen trouwen), maar dat er mensen zijn die de Bijbel als historisch document zien, daar stond ze van te kijken. Dat was toch iets van vroeger?

Ik vroeg haar of zij vermoedde dat Jezus wel echt bestaan heeft. Ze meende toch echt te weten van niet. De Bijbel was toch een kwestie van een mooi verzonnen verhaal met een mooie moraal. Een soort sprookjesboek dus. Ik vroeg haar of zij van mening was dat Caesar Augustus echt geleefd heeft. Daar had ze helaas nog nooit van gehoord. Nog maar een poging gewaagd: Napoleon dan? Ja, die kende ze: “Daar zijn gewoon historische verslagen van”. Ik zei haar dat er van Jezus ook diverse historische verslagen zijn. Het is aan te wijzen in welke tijd Hij leefde, in welk land en in welke plaatsen welke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en wat Hij gezegd heeft. Er zijn ooggetuigenverslagen van.

“Hoe weten we of die betrouwbaar zijn”, zo ging zij verder. Nou op dezelfde manier als de bronnen die verslag doen van Caesar Augustus en Napoleon: door degelijk historisch onderzoek. Haar slotconclusie luidde: “Nou ja, het maakt allemaal niet zoveel uit of die Jezus echt bestaan heeft, het gaat er in jullie geloof toch om dat je je er goed bij voelt, dat het je kan troosten en dat soort dingen?” Nee, mevrouw, daar gaat het helemaal niet om. Enfin, de verwarring was groot. Wellicht dat om die reden een verslag van het gesprek tot op heden niet gepubliceerd is.

Je moet goed thuis zijn in de sportwereld - en dan nog in een specifieke tak van sport - wil je een plek verwerven op de sportredactie van een krant. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het economisch katern, de financiële bijlage of de wetenschapspagina. Het heeft geen zin een hockeykenner een interview te laten afnemen met een metafysicus. De verkeerde vragen worden gesteld en de relevantie van de antwoorden niet onderkend. Een smartlappenkenner op pad sturen naar bluesfanaat Johan Derksen schiet ook niet op. Dat snapt iedereen. In de praktijk doet men dat ook niet. Maar men stuurt rustig een meisje met nul inhoudelijke kennis van religieuze zaken op pad om een artikel over Kerk en geloof te schrijven. Het resultaat is meestal een weergave van de Kerk conform het beeld dat de journalist van de Kerk heeft. En zo groeit de onwetendheid en worden de vooroordelen in stand gehouden.

Nee, ik pleit niet voor kerkvriendelijke journalistiek. Journalisten moeten hun werk doen, dat wil zeggen kritisch zijn. (De Kerk zelf geeft daartoe aanleiding genoeg). Maar kennis van zaken is aanbevelenswaardig. En eens een keer uit een ander vaatje tappen dan gebruikelijk. Want het is al tijden wel erg simplistisch en slaapverwekkend clichématig.

(4 augustus geplaatst op KN.nl)


Tieners. Niks mis mee.

Nergens in de Bijbel lees je dat de leerlingen van Jezus ‘tieners’ zijn. Dat kan ook niet, want het woord is pas in de 20e eeuw ontstaan. Bestaat er zoiets als ‘tienerisme’? Je komt het in elk geval in geen enkel woordenboek tegen. Adolescentie dan weer wel. Maar dat is meer een technisch begrip. Het is in elk geval iets dat vaak vooral negatieve associaties bij niet-tieners oproept.

De Bijbel denkt er in ieder geval anders over. Paulus (1 Tim. 4,12) zegt heel stellig: “Niemand mag de jeugd minachten”. Vervolgens zegt hij dat we voor hen een voorbeeld moeten zijn door woord en gedrag, in liefde, in geloof en zuiverheid. Daar ligt evenwel het probleem in onze Westerse streken. Ze leren van beroemdheden via YouTube en van hun vrienden en vriendinnen die het allemaal ook niet weten. En als het om geloof gaat, hoe kan geloof groeien als niemand ze de waarheden aanreikt waarop het geloof gefundeerd is.

De leerlingen van Jezus waren op enkele uitzonderingen na tieners. Dat verrast u wellicht. De apostelen tieners! Jezus had geen lage verwachtingen van hen. Deze leerlingen leefden overigens ook in een decadente tijd, maar Jezus zag hun grote potentieel. Jezus was een leraar. Een leraar zou geen leraar zijn als hij geen leerlingen had. Mensen die als leraar optraden en een groep leerlingen om zich heen verzamelden was een gewoon verschijnsel in Palestina, maar ook in de Hellenistische tijd. De Grieken kenden al lang leraar-leerlingen groepen. De leerlingen genoten onderricht over leer en leven door naar hem te luisteren en tijd met de meester door te brengen. Johannes de Doper had leerlingen, de farizeen evenzeer. Dit leerlingschap functioneerde als een soort tweede familie voor de leerlingen. De leerlingen waren per definitie jonger dan de leraar. Joodse leerlingen waren doorgaans jong genoeg om niet getrouwd te zijn en ouderschap verantwoordelijkheden te hebben en oud genoeg om te kunnen lezen en de groep niet tot last te zijn. Een Joodse jongen werd als volwassen beschouwd als hij 13 jaar oud was (Bar Mitswa). Hij was dan oud genoeg om een van de tien mensen te zijn die nodig zijn om een synagoge te vormen. Hij werd geacht goed genoeg te kunnen lezen uit de Schriften als hij daartoe geroepen werd in de synagoge.

Hieruit kunnen we twee dingen afleiden over de leeftijd van Jezus’ leerlingen. Zij waren minstens 13 jaar, maar jonger dan 30 (de leeftijd van Jezus toen Hij begon met zijn onderricht). Zoals gezegd waren leerlingen jonger dan hun meester, en ze brachten drie jaar met Jezus door, ongeveer evenveel tijd die een hedendaagse student in vier jaar (inclusief zomervakantie) op universiteit of Hogeschool doorbrengt.

Tieners worden vaak gekarakteriseerd als competitief, eigenzinnig, zelfverzekerd, onzeker, impulsief, fysiek sterk en leergierig. Ik herken dat wel bij de jongens van mijn voetbalteam. Druktemakers, maar ook heel sociaal; eigenwijs, maar ook leergierig; goeie gasten maar je wordt er af en toe ook heel moe van; al bij al een plezierig gezelschap. Het levert leuke conversaties op. Soms heel serieus.
“Bid jij wel eens voor ons?”, vroeg een van mijn spelers vorig seizoen zomaar ineens in de rust.
-“Ja”.
“Voor de overwinning?”.
- “Nee”.
“Dat we allemaal heiligen worden?”.
- “Nee”.
“Wat dan?”.
- “Dat jullie niet in de problemen komen”.
Toen was het even stil. Totdat er eentje heel serieus opmerkte dat ik dat vooral moest blijven doen. Dat doe ik inderdaad. Het leven kan soms verdraait ingewikkeld zijn voor die jongens.


De tieners van onze tijd zijn niet zoveel anders dan de tieners die met Jezus optrokken. Laten we eens kijken wat tieners typeert.

-Competitief
Als Jezus en zijn leerlingen op weg zijn naar Kafarnaum in Galilea, ontstaat een redetwist tussen de leerlingen wie van hen wel niet de grootste zou zijn. Jezus hoort hun conversatie, maar wacht tot zij in het huis zijn aangekomen en vraagt hen dan waar zij onderweg over spraken. Met de nodige schaamte gaven zij antwoord, maar Jezus maakt van de gelegenheid gebruik om hen duidelijk te maken dat wie de grootste wil zijn zich klein moet maken. Hij neemt een kind in zijn armen en legt hen uit wat nederigheid is en waartoe deze deugd leidt.

- Impulsief
Diverse keren laten de leerlingen blijken hoogst verbaasd te zijn over hetgeen Jezus leerde. Ze vroegen bijna wanhopig: “Wie kan er dan nog gered worden?”, toen Jezus hen vertelde dat het voor degenen die rijk zijn moeilijk is om gered te worden. In hun beleving was welvaart eerder een teken dat God welvarende mensen goedgezind is. Tieners doen nu eenmaal hun mondje open als ze het ergens niet mee eens zijn. Toch?


- Zelfverzekerd
Tieners kunnen heel onzeker zijn, maar ook heel zelfverzekerd. Toen Jezus aan Jacobus en zijn broer Johannes vroeg of zij in staat waren “gedoopt te worden met het doopsel waarmee Hij gedoopt zou worden” sprak Jezus over het lijden dat Hem te wachten zou staan. De broers antwoordden stellig: “Ja, dat kunnen wij”. Jezus zei dat zij daartoe inderdaad toe in staat zouden blijken, hoewel zij de impact ervan niet begrepen.

Toen Jezus besloot om daadwerkelijk naar Judea te gaan hoewel Hij wist wat Hem daar te wachten stond, zei Thomas zelfverzekerd: “Laten wij met Hem mee gaan om daar met Hem te sterven”. Petrus was er vast van overtuigd dat hij Jezus tot het bittere einde zou kunnen volgen en dat hij Hem nooit zou verloochenen.


- Verontwaardigd
Tieners zijn jong en nog niet altijd in staat zich te verplaatsen in andermans gedachten, motieven, omstandigheden en emoties. Vandaar dat ze ertoe neigen anderen tamelijk snel te oordelen. Dit komen we bij de leerlingen van Jezus regelmatig tegen. De grootste uitbarsting zien we bij Jacobus en Johannes toen bleek dat het Samaritaanse volk hen niet toestond hun land te doorkruisen op weg naar Jeruzalem. De twee broers stelden Jezus voor dat Jezus maar eens flink het vuur van de hel over die Samaritanen afriep, net zoals Elia dat ooit gedaan had. Dat zou ze leren, die vreselijke Samaritanen. Dit soort  impulsief gedrag zien we vaker. Zoals die ene keer toen een (Syrië-fenitische) vrouw maar bleef aandringen bij Jezus en de leerlingen er bij Hem op aandrongen dat vermoeiende mens weg te sturen. Het zijn diezelfde leerlingen die de ouders van opdringerige kinderen weg wilde sturen. Jezus had naar hun mening wel iets anders aan zijn hoofd. Het is een van de weinige keren dat Jezus kwaad werd. Nee, niet op die kinderen, maar op zijn leerlingen: “laat die kinderen toch bij mij komen en houd ze niet tegen”.


- Fysiek sterk
Jezus was een rondtrekkende rabbi. Naar schatting heeft Hij in die drie jaar van zijn openbaar leven zo’n 4000 km afgelegd. Te voet, wel te verstaan. De leerlingen die met Hem meegingen moeten in een fysiek goede conditie geweest zijn. Zeker als je weet dat ze soms weinig of niets te eten hadden. Ze hadden waarschijnlijk ook meer slaap nodig dan Jezus. Jongens in de groei hebben nou eenmaal meer nachtrust nodig dan volwassenen. In de Hof van Olijven lukt het Jezus niet om hen wakker te houden, zelfs niet nadat Jezus hen nadrukkelijk gevraagd had met hen te waken en te bidden.

In elk geval vier van deze jongeren waren gewend aan zwaar fysiek werk. Ze waren in staat grote netten vol vis aan boord te slepen en ook nog eens de grote zeilen van hun vissersboten gedurende stormachtig weer in de hand te houden. Neem dit waren geen kale oudere mannen met baarden zoals schilders ze nogal eens afgebeeld hebben. Jezus had jonge mannen nodig die in staat waren flinke afstanden door woest terrein te overbruggen om tenslotte het evangelie aan alle landen en streken te verkondigen, terwijl ze daarbij heel wat tegenstand en vervolging te verduren hadden. Dat vraagt niet alleen mentaal doorzettingsvermogen, maar ook geestelijke en fysieke kracht.


- Leergierig
Jongelui willen kennis opdoen, de wereld veroveren, nieuwe ervaringen opdoen. Jezus’ leerlingen waren hier goede voorbeelden van. Ze vroegen gewoon naar de betekenis van de parabels die Jezus hen vertelde als ze geen idee hadden wat ze ervan moesten denken. Ze wilden ook weten hoe dat nu zat met die vergeving waar Jezus het veelvuldig over had. Ja, hoe vaak moest je iemand vergeven. Op een keer houdt het toch op. Of niet soms. Ze stelden Hem ook vragen over de toekomst van Jeruzalem en over de terugkeer van Jezus. Ze wilden ook weten waarom Elia moest optreden vóór Jezus’ komst. Toen Jezus zei dat Hij terug zou keren naar de Vader, wilden zij weten waar dat dan wel niet was en waarom zij niet met Hem mee konden gaan en waarom Hij niet duidelijk aan de wereld kenbaar maakte wie Hij was.

Er was heel veel wat de leerlingen niet begrepen. Ze vroegen onder elkaar: “Wat bedoelt Hij hier eigenlijk mee?”. Soms begrepen ze Hem helemaal verkeerd, waren in de war of namen zijn woorden te letterlijk omdat ze de geestelijke context niet begrepen. Kortom, volstrekt normaal gedrag van tieners. Voor Jezus was dit helemaal geen probleem. Hij was het toch die hen uitgekozen had om Hem uiteindelijk te verkondigen.


- Behoefte aan geestelijke inhoud
Ondanks al hun normaal al dan niet stormachtig gedrag, hadden de leerlingen behoefte, of beter gezegd nood aan spiritualiteit, aan een relatie met hun Schepper. Ze wilden dat Jezus hen leerde bidden. Ze vroegen om hun geloof te vergroten. Filippus vroeg aan Jezus: “Laat ons de Vader zien; meer is voor ons niet nodig”. Ze gingen er vol enthousiasme op uit toen Jezus hen vroeg om te evangeliseren en in Zijn naam zieken te genezen.

Op zijn minst een van de leerlingen stond erop klip en klaar de waarheid te weten. Dat was Thomas. Thomas kreeg te horen dat Jezus aan zijn medeleerlingen verschenen was. In levende lijve. Thomas was daar niet bij. Hij wist twee dingen zeker. Jezus was echt dood (niemand overleeft een Romeinse executie). En iemand die dood is loop je niet meer tegen het lijf. Kortom, hij geloofde het allemaal niet. Thomas wilde bewijzen zien. Kom maar op met je bewijzen, laat het maar zien! Scepsis is helemaal niet slecht. Zekerheid verlangen over Jezus die gestorven is èn verrezen, dat is geen onredelijke vraag. Gelovigen zijn geen onnozele types die zomaar klakkeloos iets aannemen. Het zijn ook geen bijgelovigen en ook al helemaal niet onredelijke mensen. Iets wat tegen de rede, tegen het verstand ingaat, daar hoef je niet in mee te gaan. Dat er dingen zijn die het verstand te boven gaan, dat is iets anders. Geloof mag de kans krijgen om te groeien. Dat heeft tijd nodig. Stel vragen. Kijk wat er gebeurt, hoor wat er gezegd wordt, denk na. Zelfs de leerlingen van Jezus die drie jaar met Hem opgetrokken zijn en door Hem zelf onderricht, hadden de nodige tijd nodig.

- Hoe zit te dan met Petrus?
Petrus is degene die het vaakst genoemd wordt in de evangelies. Hij was ongetwijfeld de oudste onder de leerlingen. Hij is waarschijnlijk ook de enge die getrouwd is. Zijn vrouw wordt niet genoemd in de Bijbel, maar wel zijn schoonmoeder. Zij werd door Jezus genezen. De leerlingen van Jezus waren zo verbaasd over Jezus onderricht over echtscheiding, dat hun reactie was dat het dan beter zou zijn om maar niet te trouwen. Dit commentaar verwacht je niet van iemand die al getrouwd is. Overigens, men trouwde in die tijd al op jonge leeftijd.
Petrus kon nogal impulsief uit de hoek komen. Hij bevraagt Jezus vaker dan de anderen. De jongere leerlingen waren misschien wel blij dat ze het woord konden overlaten aan de oudste, en het aan deze Petrus konden overlaten om op aanwijzing van Jezus over het water te lopen, om te weigeren de voeten door Jezus te laten wassen, om zijn zondigheid te erkennen, voorbereidingen te treffen voor het Laatste Avondmaal, het lege graf als eerste binnen te lopen en zijn loyaliteit te betuigen: “Gij zijt het eeuwig leven”.
Er is nog een reden om te vermoeden dat Petrus de oudste was, want alleen Jezus en hij waren verplicht Tempelbelasting te betalen. De jongere leerlingen werden helemaal niet benaderd door de tollenaars, de belastingdienst. Mannen vanaf  twintig jaar waren belastingplichtig. Het is daarom redelijk te veronderstellen dat alleen Jezus en Petrus belast werden en de anderen derhalve tieners waren.

- En Johannes dan?
Johannes wordt de geliefde leerling genoemd. Hij was waarschijnlijk de jongste, hoewel wel net oud genoeg om zijn vader Zebedeus te helpen bij zijn vissersjob. Misschien kreeg hij wel extra aandacht van Jezus vanwege zijn leeftijd. Johannes was ook de enige leerling die samen met enkele vrouwen - waaronder zijn moeder Salome en de Maria, de moeder van Jezus - Jezus op zijn Kruisweg volgde. Omdat hij nog maar een jongen (hij is ook de enige die op alle schilderijen afgebeeld wordt zonder baard) was, werd hij door de vijanden van Jezus niet gezien als een gevaar en kon hij gewoon tussen het volk meelopen. Nadat Jezus na de verrijzenis aan Petrus was verschenen en hem aangesteld had als eerste van de apostelen en zinspeelde op de dood die Petrus zou sterven, vroeg Petrus aan Jezus hoe het Johannes zou vergaan, zijn bezorgdheid uitend over de jongen.

Het komt wel goed met de jeugd. Als wij hen maar eens serieus zouden nemen en voor onze zaak zouden staan.

Zomerkamp

Weest altijd bereid om verantwoording af te leggen van je geloof, aldus Petrus (1, Petrus 3,15). Geloofsverdediging is nu net hetgeen we al decennia niet meer tot onze taak lijken te rekenen. De Kerk wijst niet meer op de dwalingen van de wereld. De leraren van de Kerk nemen veeleer de waarheden van de Kerk onder vuur, en vallen het idee aan dat de Kerk de dwalingen van de wereld zou moeten aanvallen. Het idee alleen al dat er dwalingen bestaan is al een brug te ver voor sommigen. Denk even terug aan de discussies van de Amazone synode en warrigheden die over en weer vliegen in het synodale proces in Duitsland. Ook binnen de Kerk heeft het relativisme postgevat en als je niet gelooft in objectieve waarheid, dan geloof je ook niet in argumenten. Vandaar dat een echte discussie nog zelden plaatsvinden. Een discussie is voor een relativist een konijnenjacht zonder konijnen. Jezus de Knuffelbeer verkoopt alleen aan warhoofden. En Jezus De Warme Deken raak je niet eens kwijt aan Linus; die heeft zijn eigen Zekerheidsdekentje. Volgens mij hebben mensen nog steeds behoefte aan argumenten, omdat ze nu eenmaal een hoofd hebben. Zo simpel is het.

Vooral jongeren hebben behoefte aan geloofsverdediging, aan wat met een duur woord ‘apologetiek’ wordt genoemd. Maar niemand reikt het ze aan: het thuisfront niet, de school niet en de media al helemaal niet. Ja, tot de jongeren moeten wij ons richten. Zij hebben het harder nodig dan vorige generaties, omdat hun geloof meer dan ooit wordt uitgedaagd door de cultuur die hen omringt, expliciet en impliciet. Maar we hebben de laatste drie, vier generaties niet meer geleerd de vooronderstellingen te duiden. De jeugd is het slachtoffer van de merkwaardige paradox die onze cultuur kenmerkt. Enerzijds wordt hen voorgeschoteld dat de wetenschappelijke methode de enige is die ons iets kan zeggen over de harde feiten. Anderzijds wordt hen geleerd dat als het gaat over moraal en religie alles relatief en subjectief is.

Ja, we hebben nieuwe geloofsverdediging nodig, niet omdat de inhoud van het geloof veranderd is, maar omdat nieuwe ziekten om nieuwe medicijnen vragen. Logica en God zijn niet veranderd, maar nieuwe onwetendheid vraagt om een nieuwe aanpak. Argumenteren - want dat is apologetiek - is een gesprek tussen twee mensen, en de spreker moet wel weten in wat voor wereld de luisteraar leeft, hoe zijn mindset is, wil hij contact maken.

Geloofsverdediging is niet allereerst gericht op zieltjes winnen, maar op geloofwaardigheid. Voorop staat dat je niet Mr. Popularity uithangt. Je maakt pas een goede indruk als je je niet druk maakt of je wel een goede indruk maakt. Vooral tieners prikken daar feilloos doorheen. Zij gaan voor iemand die voor een hoog ideaal gaat; zij willen de waarheid horen. Begin over een een Jezus die voor alles en iedereen begrip heeft, en je bent ze meteen kwijt. Het is niet voor niets dat onze kerken leeg zijn, onze zielen leeg zijn en onze levens leeg zijn.

Wat we ook niet moeten doen is lastige kwesties vermijden. Als je dat doet is de boodschap die overkomt dat christendom voor softies is, maar niet voor de realiteit die scherpe randen kan hebben en bij tijd en wijle zeer weerbarstig. Met lastige kwesties bedoel ik niet alleen de hel en Jezus’ claim de enige redder te zijn. De echte vragen van vandaag zijn de morele vragen. Dat zijn ze altijd geweest, omdat het gemakkelijker is onze gedachten te veranderen dan ons leven te veranderen. En bijna alle vragen waarop de Kerk een ander antwoord heeft dan de wereld hebben te maken met seksualiteit: seks voor het huwelijk, trouw versus overspel, homohuwelijk, abortus, contraceptie, echtscheiding. De meest populaire bezwaren tegen de christenlijke moraal hebben allemaal te maken met de visie van de Kerk op seksualiteit.

Wil geloofsverdediging ook maar iets uithalen, dan is luisterbereidheid een harde voorwaarde: laat de jeugd jou iets leren voordat je hen iets leert. De Socratische methode lijkt mij wel een goede hier: wissel van plaats: laat de leerling de leraar zijn, en de leraar de leerling. Ben oprecht geïnteresseerd in zijn mening, gedachtenwereld, ervaringen en argumenten, in zijn ziel. Stel vragen. Je hoeft het er niet uit te slaan, laat ze maar openbloeien. Bovendien, jongeren luisteren alleen naar hen die naar hen luisteren, zo is mijn ervaring. En alleen als ze merken dat je met ze te doen hebt, het beste met hen voorhebt, zijn ze bereid naar een ander geluid te luisteren. Het doel van apologetiek is tenslotte niet alleen om te overtuigen, maar om uiteindelijk het hart te raken; niet om te bekeren, maar om de grond te prepareren zodat het zaadje geplant kan worden. Dat dit nog nauwelijks gebeurt is treurig. Jezus sprak tamelijk harde woorden tegen de dienaar die het talent in de grond opgeborgen had, en nog hardere woorden tegen degenen die kinderen op een dwaalspoor bracht. Iets met een molensteen en zee...

De heiligen trokken vooral jongeren aan. De Nieuwe Bewegingen in de Kerk trekken vooral jongeren aan. Paus Johannes Paulus II trok enorme aantallen jongeren. Hij is de initiatiefnemer van de WereldJongerenDagen. Waarom? Simpel, het hart van jongeren verheugt zich in het goede nieuws dat in weerwil van al het defaitist om hen heen waarheid bestaat. Wie zijn degenen die nog altijd overtuigend en geloofwaardig overkomen en waar jongeren maar al te graag uit putten? Dat zijn zij die gepassioneerd de waarheid zochten en vonden en vervolgens met heel hun hart de waarheid dienden. Je kunt tenslotte niet geven wat je niet hebt. Dat is het geheim van de klassiekers van de christelijke apologetiek. Denk aan Confessiones van H.Augustinus, aan de Summa van St. Thomas van Aquino, Blaise Pascal’s Pensees, en meer recent Fultin Sheen, Chesterton, C.S. lewis en vandaag de dag Rober Barron. Ik moest glimlachen toen ik vernam dat Terry Chimes - de drummer van de befaamde punkrockgroep The Clash - zich bekeerde tot de katholieke kerk nadat hij Mere Christianity van Lewis gelezen had (gekocht op een kofferbakverkoop; waarom wist hij eigenlijk ook niet, maar thuisgekomen begon hij er toch maar in te lezen). Lewis’ rationele argumentatie had hem overtuigd van de geloofwaardigheid van het christelijk geloof.

Het is niet alleen noodzakelijk dat je cultuur van onze tijd kent, de tijd waarin jongeren leven, maar ook dat je je zaakjes kent op theologisch en filosofisch gebied. Gammele argumenten overtuigen niet. Ik ben overigens van mening dat als ik iets niet aan een twaalfjarige kan uitleggen, ik het zelf niet begrepen heb. Argumenten zelf kunnen overigens niet de waarheden van het geloof bewijzen, maar kunnen wel blokkades uit de weg ruimen. Dat is het grote belang van argumenten. En argumenten hebben we: zowel historische als rationele. Het is goed te beseffen dat ratio niet alleen of allereerst een kwestie is  van bewijzen, maar van zien

Is er reden tot optimisme? Zeker. Kijk naar de geschiedenis. Als het secularisme op zijn hoogtepunt is (of beter gezegd dieptepunt) keert het tij. Kijk hoe het Romeinse Rijk stierf en christendom opbloeiende. Hoe juist in het totaal geseculariseerde Frankrijk van na de Franse Revolutie de nieuwe bewegingen opkomen. Het zwaartepunt kan verschuiven. In het verleden verschoof het centrum van de Kerk van Jeruzalem naar Antiochië, en van daar naar Rome. Het kan in de toekomst verschuiven naar Afrika.

Ik mocht deze zomer een week meedraaien in een katholiek zomerkamp. Het is een van de zogeheten Nieuwe Bewegingen die dit kamp organiseerde. Leiding en leiders (jongelui) lieten zien dat het kan. De kinderen (140!) hebben een geweldige week gehad. Ik trouwens ook.