De Sharia-methode van het COC

In onze individualistische samenleving eist iedereen waardering en respect voor zichzelf op. De identiteitspolitiek eist nadrukkelijk zijn plaats op: het bedrijven van politiek vanuit de sociale identiteit van een bepaalde groep en de door deze groep gedeelde ervaring van maatschappelijk onrecht. Mensen vinden hun identiteit in huidskleur, seksuele oriëntatie, afkomst of politieke kleur. Soortgenoten staan tegenover mensen die niet zo zijn. Ze bedelen zichzelf de slachtofferrol toe. Anderen worden als bedreiging gezien en zo komen mannen tegenover vrouwen te staan, zwarten tegenover geprivilegieerde witten, seculieren tegenover gelovigen, lhbtq’ers tegenover hetero’s. Ze eisen dat anderen hun standpunten erkennen en delen.

Ja, racisme bestaat. Ja, discriminatie bestaat. Ja, homohaat bestaat. Dat is tragisch en afschuwelijk. Mensen als Anders Breivik kiezen daar vrijwillig voor. Bij identiteitspolitiek gaat het niet om een keuze. Identiteitspolitiek wordt bedreven op grond van huidskleur, seksuele oriëntatie, afkomst en geslacht. Er valt niks te kiezen. Het wordt je kwalijk genomen als je er een gesprek over aan wilt gaan. Ja, de mate van schuld is hooguit onderwerp van gesprek, maar tegenspraak wordt niet geduld. Een discussie wordt bij voorbaat de nek omgedraaid: terstond wordt de discriminatiekaart getrokken. Je mag er gewoon niet genuanceerd over denken. Als ik voorzichtig probeer enkele vraagtekens te plaatsen bij het homohuwelijk - ik heb daar argumenten voor - wordt ik onmiddellijk als homofoob weggezet. Einde discussie.

Identiteitspolitiek past niet in een democratische rechtsstaat. Willen we een multiculturele samenleving zijn, dan moeten we hetgeen ons bindt niet zoeken in afkomst, ras of andere protagonisten van de identiteitspolitiek, die mensen alleen maar tegenover elkaar zet. Een gezamenlijke verdediging van de Grondwet van onze democratische rechtsstaat lijkt mij de enige toekomstbestendige optie. Een multiculturele samenleving moet het nu juist van de democratische rechtsstaat hebben. En daar is per definitie ruimte voor verschil van mening. De identiteitspolitiek verschilt in wezen niet van politieke Islam: als iedereen de Sharia onderhoudt en Allah boven alles stelt, dan komt het allemaal goed. Identiteitspolitiek houdt er eenzelfde soort redenering op na: een verbeten strijd die eist dat iedereen zich aan hun opvatting onderwerpt.

Van Arie Slob wordt geeist dat hij zich conformeert aan de heersende seculiere opvatting. Hij mag zich niet beroepen op de Bijbel. Meteen eisen mensen dat hij vervolgd wordt voor discriminatie. Arie Slob vraagt van niemand dat hij of zij zijn mening deelt. Hij heeft simpelweg een andere mening, een andere overtuiging. Het COC eist wel van Slob dat hij hun mening deelt. Waarom? Ik deel de mening van de refo’s op dit punt. En dan doe ik niet eens een beroep op vrijheid van godsdienst, maar op vrijheid van meningsuiting. Als ik atheïst was, had ik op dit punt simpelweg dezelfde mening. Waarom geldt voor Arie Slob c.s. niet de vrijheid van meningsuiting? Omdat zijn mening onwelgevallig is? Ja maar, het ligt wel heel gevoelig bij homo’s die zich uitgesloten voelen, zo hoor ik dan. Dat is waar. Maar spotprenten van de profeet liggen ook heel gevoelig bij moslims. Maar daarvan zeggen we nu dat dit geen belemmering mag zijn voor de vrijheid van meningsuiting. Hier prevaleert wèl de vrijheid van meningsuiting.

“Verlos het onderwijs van religie”, aldus Bert Wagendorp (Volkskrant 11 november). Moet dan het atheïsme dwingend de voorgeschreven identiteit van alle scholen worden? Hoe neutraal is dat?

Wat christenen overigens prima kunnen onderscheiden is de persoon en zijn opvattingen. Toen destijds Aids wereldwijd om zich heen greep, waren het katholieke organisaties zoals de Zusters van Moeder Teresa die als eersten belangeloos hulp boden aan aidspatienten. Hoewel velen de ziekte hadden opgelopen door een leefwijze die christenen afwijzen, vormde dat geen enkele belemmering om hulp te bieden. Moeder Teresa was hierin zoals altijd duidelijk: ‘niet vragen, niet oordelen, helpen!’  Ik merk dat seculieren vaak meer moeite hebben met hulp bieden aan mensen die er andere opvattingen op nahouden. Bert Wagendorp vindt Moeder Teresa vast een intolerant kreng.

+Rob Mutsaerts

Het gelukzalig nietsdoen

Ik vind de coronatijd best prettig. Mijn omgeving reageert doorgaans verontwaardigd als ik dat zeg, maar het is zo. Het is best wel rustig. Veel gaat niet door en wat wel doorgaat, gaat via Zoom. Dat spaart een hoop file- en reistijd, extra tijd om niks te doen. Of om dit stukske te schrijven. Ook vanavond is er geen vergadering. Dankzij Corona. Te gevaarlijk. Ik heb een bokbiertje voor mij staan en luister naar een Amerikaans bluesstation. Vlammend gitaarwerk en scheurende mondharmonica’s. Klagen zou niet eerlijk zijn. Tijd genoeg om een zinloos stukje over niks te schrijven. Dat doe ik graag.

Dat niks-doen ken ik nog uit mijn studententijd. De universiteit in Tilburg - dat heette toen nog gewoon Hogeschool - werd bevolkt door studenten uit het hele land. Wat bovenrivierse studenten opviel was dat in Brabant een zekere onbekommerdheid heerst. Dat kenden die Hollanders niet. Ik kan dat wel verklaren. In het Westen is het merendeel van de bevolking de mening toegedaan dat uit het leven gehaald moet worden wat er in zit, omdat het daarna afgelopen is. Dat brengt een koortsachtige activiteit met zich mee. Daar hebben wij in Brabant niet zo’n last van. In het achterhoofd van de Brabander zit toch nog iets van de katholieke wortels, namelijk dat het er allemaal niet zo toe doet, omdat het “eigenlijke” pas hierna begint. Daarom doen wij het allemaal wat rustiger aan. En bestaat er zoiets als het Brabants kwartiertje. Dat is in Rotterdam ondenkbaar.

Misschien dat ik me daarom in deze coronatijd minder druk maak dan sommige lieden in bijvoorbeeld Den Haag. Ik heb bijvoorbeeld vandaag een en ander in mijn tuin gedaan. Dat doe ik anders nooit. Ik heb wat bolletjes geplant. Ooit gehad. Ze lagen nog in het schuurtje. Geen idee of dit de juiste tijd is om te planten, maar er zal allicht iets uitkomen in de lente. Volgens mijn buurman - afkomstig uit de Randstad - moet ik mijn onkruid eens wieden. Maar aangezien het begrip ‘onkruid’ mij onbekend is, laat ik die bezigheid maar achterwege. Een paardenbloem is ook een mooi schepsel van onze lieve heer en het bloeien van brandnetels kan ik met voldoening gadeslaan. Mijn buurman deelt dit standpunt niet. Hij keek ernstig verstoord toen hij zag hoe ik liefdevol de distels stond te begieten.

Nu ik zo terugkijk op mijn studententijd besef ik weer eens dat het gelukzalig nietsdoen een mens goed doet. Degene die dit afkeurt, moet misschien maar eens bedenken of hij hiertoe wellicht zelf niet bij machte is. Waarschijnlijk meent hij om onduidelijke redenen dat hij eigenlijk moet werken. Maar dat is een calvinistische gedachte die wij in het Zuiden niet delen. Het met enthousiasme vertoeven in ledigheid is een kunst die slechts den Brabander gegeven is. De Zuiderling begrijpt dat de studie niet het belangrijkste is, maar wat men daarbuiten doet. De waarde en het aangename van het leven schuilt in de aard en het niveau van de nevenactiviteiten. Ik voetbalde bijvoorbeeld graag. Bij voorkeur ook ‘s avonds laat. Tegen mijn favoriete muurtje. En student aan de overkant - een heel serieuze jongen uit Hellevoetsluis - verzocht mij daarmee op te houden. Ik vroeg hem of hij niet van voetbal hield, want zulke mensen bestaan, ze kunnen dat niet helpen. Hij antwoordde dat hij daar zeer op gesteld was en het daarom niet kon verdragen.

Ondertussen mag mijn voetbalteam wel trainen, maar geen competitiewedstrijden spelen. Waarom je wel met 35 man in een klaslokaal mag zitten en met 600 in de aula, maar niet met zijn vieren in een auto weet ik niet goed, maar het zal wel een reden hebben. Ik moet zeggen dat onze jeugd erg onbekommerd met de situatie omgaat. Op de training wordt gesprint, geknald en gelachen dat het een lieve lust is. In Den Haag vinden ze dat vast ongepast. Rare lui.