Ik vind de coronatijd best prettig. Mijn omgeving reageert doorgaans verontwaardigd als ik dat zeg, maar het is zo. Het is best wel rustig. Veel gaat niet door en wat wel doorgaat, gaat via Zoom. Dat spaart een hoop file- en reistijd, extra tijd om niks te doen. Of om dit stukske te schrijven. Ook vanavond is er geen vergadering. Dankzij Corona. Te gevaarlijk. Ik heb een bokbiertje voor mij staan en luister naar een Amerikaans bluesstation. Vlammend gitaarwerk en scheurende mondharmonica’s. Klagen zou niet eerlijk zijn. Tijd genoeg om een zinloos stukje over niks te schrijven. Dat doe ik graag.
Dat niks-doen ken ik nog uit mijn studententijd. De universiteit in Tilburg - dat heette toen nog gewoon Hogeschool - werd bevolkt door studenten uit het hele land. Wat bovenrivierse studenten opviel was dat in Brabant een zekere onbekommerdheid heerst. Dat kenden die Hollanders niet. Ik kan dat wel verklaren. In het Westen is het merendeel van de bevolking de mening toegedaan dat uit het leven gehaald moet worden wat er in zit, omdat het daarna afgelopen is. Dat brengt een koortsachtige activiteit met zich mee. Daar hebben wij in Brabant niet zo’n last van. In het achterhoofd van de Brabander zit toch nog iets van de katholieke wortels, namelijk dat het er allemaal niet zo toe doet, omdat het “eigenlijke” pas hierna begint. Daarom doen wij het allemaal wat rustiger aan. En bestaat er zoiets als het Brabants kwartiertje. Dat is in Rotterdam ondenkbaar.
Misschien dat ik me daarom in deze coronatijd minder druk maak dan sommige lieden in bijvoorbeeld Den Haag. Ik heb bijvoorbeeld vandaag een en ander in mijn tuin gedaan. Dat doe ik anders nooit. Ik heb wat bolletjes geplant. Ooit gehad. Ze lagen nog in het schuurtje. Geen idee of dit de juiste tijd is om te planten, maar er zal allicht iets uitkomen in de lente. Volgens mijn buurman - afkomstig uit de Randstad - moet ik mijn onkruid eens wieden. Maar aangezien het begrip ‘onkruid’ mij onbekend is, laat ik die bezigheid maar achterwege. Een paardenbloem is ook een mooi schepsel van onze lieve heer en het bloeien van brandnetels kan ik met voldoening gadeslaan. Mijn buurman deelt dit standpunt niet. Hij keek ernstig verstoord toen hij zag hoe ik liefdevol de distels stond te begieten.
Nu ik zo terugkijk op mijn studententijd besef ik weer eens dat het gelukzalig nietsdoen een mens goed doet. Degene die dit afkeurt, moet misschien maar eens bedenken of hij hiertoe wellicht zelf niet bij machte is. Waarschijnlijk meent hij om onduidelijke redenen dat hij eigenlijk moet werken. Maar dat is een calvinistische gedachte die wij in het Zuiden niet delen. Het met enthousiasme vertoeven in ledigheid is een kunst die slechts den Brabander gegeven is. De Zuiderling begrijpt dat de studie niet het belangrijkste is, maar wat men daarbuiten doet. De waarde en het aangename van het leven schuilt in de aard en het niveau van de nevenactiviteiten. Ik voetbalde bijvoorbeeld graag. Bij voorkeur ook ‘s avonds laat. Tegen mijn favoriete muurtje. En student aan de overkant - een heel serieuze jongen uit Hellevoetsluis - verzocht mij daarmee op te houden. Ik vroeg hem of hij niet van voetbal hield, want zulke mensen bestaan, ze kunnen dat niet helpen. Hij antwoordde dat hij daar zeer op gesteld was en het daarom niet kon verdragen.
Ondertussen mag mijn voetbalteam wel trainen, maar geen competitiewedstrijden spelen. Waarom je wel met 35 man in een klaslokaal mag zitten en met 600 in de aula, maar niet met zijn vieren in een auto weet ik niet goed, maar het zal wel een reden hebben. Ik moet zeggen dat onze jeugd erg onbekommerd met de situatie omgaat. Op de training wordt gesprint, geknald en gelachen dat het een lieve lust is. In Den Haag vinden ze dat vast ongepast. Rare lui.