Mgr Rob Mutsaerts: zijn wij de juichende menigte of de afwijzende massa?
Vrienden, in deze midweekse vastenoverweging wil ik een beetje vooruitblikken naar de Goede Week.
We naderen de intocht in Jeruzalem. En daar zien we, ja, dat de wereld echt een vat van tegenstrijdigheden is. En nergens is dit duidelijker dan in de week die begint met Palmzondag.
Hier komt Jezus, de koning der koningen, niet op een
strijdros, maar op een ezelsveulen. En nietomringd door machtige legioenen,
maar door kinderen die wuiven met palmtakken.
Maar de grootste paradoxie is nog niet gekomen, want
diezelfde stad die zingt Hosanna, zal eenpaar dagen later schreeuwen: kruisig
hem!. En mijn vraag is, waren dat dezelfde mensen?
Misschien? Waarschijnlijk?
Het is te eenvoudig om te zeggen dat het twee verschillende menigten waren. Het is te gemakkelijk om aan te nemen dat degenen die hun mantels uitspreiden op de weg, zodat de koning daarover mocht lopen, dat dat niet de zelfden als de schreeuwers waren.
De mensen riepen Hosanna, Omdat ze hoopten op een koning die de Romeinen uit het land zou donderen. Maar toen ze ontdekten dat zijn koninkrijk niet van deze wereld was, veranderden hun enthousiasme in teleurstelling en hun verering in haat.
Het evangelie van de intocht in Jeruzalem, dat we zullen horen op Palmzondag, dat is een spiegel waarin we onze eigen tegenstrijdigheden zien. We prijzen God als hij aan onze verwachtingen voldoet, als hij onze verwachtingen vervult, maar we keren ons tegen hem als hij ons uitdaagt, onze verwachtingen te herzien. Het verhaal van de intocht in Jeruzalem daagt ons uit om onze eigen, gebroken loyaliteit onder ogen te zien. De ware aard van de mens komt hier inderdaad naar boven, maar niet als iets nieuws of onverwachts.
Het is diezelfde menselijke aard die lof zingt wanneer het
past en beschuldigt wanneer het pijn doet. En de les van Palmzondag is de echt
oncomfortabele waarheid dat we... Nou ja, niet zover afstaan van die menigte
van toen, als ze wel zouden willen geloven.
Laat ik het op een andere manier zeggen. Er was eens een stad omringd door hoge muren en gevuld met rumoerige straten, vol mensen die hunkerden naar een held. De stad was al eeuwenlang gebukt gegaan onder de heerschappij van een wrede tiran, de Romeinse keizer. En de inwoners droomden van de dag, dat een machtige koning hen zou bevrijden, hun muren zou versterken en hun vijanden zou verjagen.
En op een dag gaat er het gerucht door de straten, de koning is onderweg. En men stroomde samen bij de poorten, bij de ingang van de stad, de stadspoorten, ogen schitterend van hoop en harten, kloppend van verwachting. En sommigen spraken over een heldhaftige krijger met een vlammend zwaard, en anderen over een vorst met een gouden kroon.
Maar ja, toen zagen ze hem, een man in eenvoudige kleren, rijdend op een kleine, ja, nederige ezel. Geen leger volgde hem, geen wapen glinsterde in de zon. Maar toch, iets in zijn blik, een zachtheid, een onverwoestbare waardigheid. Dat maakte dat de menigte bijna zonder het te beseffen begon te juichen. Ze trokken takken van de bomen, spreidden hun mantels uit op de grond en riepen uit volle borst Leve de koning, Hosanna, gezegend, die komt in de naam van de Heer. En die koning, die glimlachte, nee, niet uit trots, meer uit genegenheid, terwijl hij de stad binnen trok.
Maar terwijl hij verder ging, begonnen sommige mensen te fluisteren, is dit onze bevrijder? Waar is zijn wapen? Waar is zijn leger? Waar is zijn macht? En een paar dagen gingen voorbij. De koning liep door de straten, bezocht de zieken, sprak met de armen. En nee, hij gaf helemaal geen bevelen tot opstand. En de leiders van de stad werden onrustig. Deze man brengt geen overwinning, zeiden ze. Hij brengt alleen maar verwarring en softe taal.
En op een avond verzamelden de leiders van de mensen op het plein. Deze man, riepen ze, is een bedrieger. Hij belooft vrijheid, maar hij brengt zwakte. Hij vernedert ons met zijn eenvoud. Ze lachen ons uit, die Romeinen. We willen een held, geen dienaar. De mensen nog steeds moe en angstig, begonnen te roepen: weg met hem, weg met deze nepkoning.
En de volgende dag werd de koning... buiten de stadspoorten geleid, niet langer gedragen dooreen ezel, maar zelf droeg hij de last van een houten kruis. En terwijl hij viel onder het gewicht keken sommigen weg, beschaamd, andere schreeuwden met een massa mee, niet meer in staat om te onderscheiden waarom ze eerst juichten en nu vloekten.
Die stad hè, dat is onze ziel. Vol verlangen naar
verlossing, maar vaak verblind door eigen trots en verwachtingen. We roepen om
een koning die onze vijanden vernietigt, onze rare eigenaardige gewoontes, maar
zijn teleurgesteld wanneer hij ons vraagt, onze hartstochten te overwinnen. We verlangen
naar triomf zonder nederigheid, naar overwinning zonder offer.
En nee, deze koning kwam niet om onze muren hoger en
veiliger te maken, maar om onze harten te openen.
Hij kwam niet om te heersen over onze vijanden, maar om ons te leren onze vijanden lief te hebben.
En zo blijft de vraag door de eeuwen heen weer klinken, juichen we omdat hij onze dromen vervult? Of, omdat hij ons iets veel diepers aanbiedt, een triomf van nederigheid, een overwinning door zelfopoffering.
De stad schreeuwde 'Hosanna', en niet veel later 'kruisig hem', omdat het niet begreep dat de ware bevrijding niet in aardse macht ligt, maar in een zachtmoedig hart dat bereid is te sterven om te redden.
En vandaag, als we opnieuw aan de koning denken, vragen we ons af, zijn wij de juichende menigte die hem omhelst, of de schreeuwende massa die hem afwijst, wanneer zijn weg niet de onze blijkt te zijn.
+Rob Mutsaerts, 31 maart 2025